Programmaboekje
Dvořák & Tsjaikovski
woensdag 19 april
20:15
uur
Programma
Antonín Dvořák (1841-1904)
Strijkkwintet nr. 3 in Es, op. 97 (1893)
Allegro non tanto
Allegro vivo - Un poco meno mosso
Larghetto
Finale: Allegro giusto
Antonín Dvořák leefde in de tijd van meeslepende gevoelens van liefde voor het eigen land en de kleurrijke eigen cultuur. Zijn muzikale taal was o.a. geënt op de Tsjechische volksmuziek en hij voelde zich op zijn plaats tussen eenvoudige mensen en in de rust van de natuur. Toen hij op latere leeftijd met zijn steengoede en altijd aansprekende muziek een wereldberoemdheid was geworden, werd hij in 1892 (zeer eervol) uitgenodigd om directeur te worden van het conservatorium in New York. Drie jaar hield hij het daar vol, maar zijn heimwee naar ‘thuis’ in Tsjechië maakte dat hij zo gauw hij kon weer terugkeerde naar Praag.
De bedoeling van de officials die hem uitnodigden was duidelijk maar ook heel naïef: Dvořák was beroemd als schepper van een Tsjechische nationale muziek taal die geënt was op de volksmuziek van zijn land. Als hij nou eens hetzelfde deed voor Amerika? Het bedenken van een typisch Amerikaans idioom moest voor hem toch mogelijk zijn. Hij kreeg dik betaald en werd op alle mogelijke manieren geholpen en in de watten gelegd. Alleen: in zijn vaderland werd hij gedreven door zijn van jongs af aan gegroeide band met de hem omringende cultuur die langzaam was uitgegroeid tot een eigen idioom dat wezenlijk Tsjechisch was. Maar van ontkiemen, groeien en rijpen kon in Amerika geen sprake zijn. Er moest snel resultaat worden geboekt, en hoezeer hij ook zijn best deed, het was onmogelijk.
Het gelukkigst was de componist tijdens de Amerikaanse periode in de zomermaanden die hij doorbracht in Spillville, een dorp in Iowa waar een Tsjechische gemeenschap woonde en waar vrijwel alleen Tsjechisch werd gesproken. Daar was hij bevrijd van de werkdruk en het gezeur aan z’n kop, en de landelijke rust deed hem goed. Op de klanken van de Tsjechische taal begon de muziek weer te stromen. Zijn beroemdste werken ontstonden hier, in een sfeer van heimwee naar huis: de voltooiing van de Negende symfonie ‘Uit de Nieuwe wereld’ en het Amerikaanse kwartet. Kort daarna ontstond ook het Strijkkwintet in Es. Het wereldberoemde Celloconcert is uit de laatste winter die Dvořák in New York doorbracht. Ook dat werk ademt een en al hunkering naar ‘thuis’.
Het Derde strijkkwintet ging in première in New York, samen met de eerste uitvoering van het Amerikaanse kwartet. Het Kneisel Quartet bracht de zaal tot een laaiende bijval. Een recensent suggereerde dat het percussieve thema van het tweede deel van het kwintet zou zijn geïnspireerd op de volksmuziek die de componist had gehoord in Spillville. Het thema van het derde deel, een variatiedeel, was gedacht als melodie voor een nieuw Amerikaans volkslied. Daar was grote behoefte aan want nog steeds werd het Engelse volkslied gezongen in Amerika. Helaas kwam Dvořák er niet helemaal uit en de mooie melodie werd gebruikt voor het langzame deel van het Kwintet waar zij niets Amerikaans maar wel een Slavische melancholie uitstraalde.
In de pauze serveren wij een gratis drankje
Pjotr Iljitsj Tsjaikovski (1840-1893)
Strijksextet ‘Souvenir de Florence’ in d, op. 70 (1890/1892)
Allegro con spirito
Adagio cantabile e con moto
Allegretto moderato
Allegro vivace
Vrijwel in dezelfde tijd als Dvořáks kwintet ontstond ook Tsjaikovski’s sextet ‘Souvenir de Florence’. Hoewel Igor Stravinsky zijn grote voorganger ‘de meest Russische componist’ noemde, was diens idioom niet, zoals bij Dvořák, verbonden met het landelijke van zijn vaderland en de menselijke eenvoud van zijn landgenoten. Tsjaikovski had een verfijnde en getormenteerde ziel, en bovendien was hij van jongs af aan verbonden met de Franse cultuur, misschien wel door de Franse voorouders van zijn moeder. Hoewel hij in zijn muziek gebruikmaakt van Russische volksmelodieën, vind je bij hem geen stampende ritmes van de Russische volksdansen, of van heimwee vervulde schilderingen van de Russische natuur. Zijn wereld was vooral persoonlijk gekleurd, en ook zijn sextet ‘Souvenir de Florence’ moeten wij opvatten als een persoonlijke getuigenis van zijn verblijf in Florence. Het werk is in geen enkel opzicht een beschrijving van de stad of een suggestie van de Italiaanse cultuur.
Alles wat dit sextet lijkt te zijn, is het niet. Het barst meteen aan het begin los in een spontane en furieuze wildheid die de hele partituur lijkt te bepalen. Maar in werkelijkheid is de compositie uiterst moeizaam ontstaan. Hij was er drie jaar eerder aan begonnen maar in zomer 1890 ging hij serieus aan het werk. De componist wilde een nieuwe vorm creëren die ver af stond van het strijkkwartet, de meest gebruikte vorm van kamermuziek waarvan hij er zelf drie had geschreven. Hij besefte dat de zes homogene maar toch onafhankelijke stemmen heel orkestraal werkten, en het stuk wordt ook vaak door strijkorkest gespeeld. Maar toch was het uitdrukkelijk als kamermuziek gedacht, als geschenk voor de kamermuziekvereniging in Sint-Petersburg.
Na het aanvankelijke geworstel was de partituur op 6 augustus 1890 ineens klaar. ‘Op dit ogenblik ben ik ongelofelijk blij met mezelf!’ schreef de altijd onzekere en twijfelende Tsjaikovski. ‘Verschrikkelijk, zo enthousiast als ik ben over mezelf!’ Dit slaat op de virtuoze slotfuga, en wij kunnen hem alleen maar bijvallen want deze blije en hartstochtelijke muziek lijkt zonder geleerde omwegen recht uit het hart te komen.
Katja Reichenfeld
Wouter Vossen
Gerard Spronk
Hannah Strijbos
Elisabeth Runge
Gideon den Herder
Tom van Lent
Help Den Haag aan muziek!
Steun ons en help alle inwoners van Den Haag te bereiken en te verbinden met onze muziek.
Bekijk alle programmaboekjes
Houd rekening met uw buren en zet de helderheid van uw scherm omlaag.