Programmaboekje
Poulenc & Ravel in de Nieuwe Kerk
Praktische informatie
Woensdag 6 april
19.30 uur – zaal open
20.15 uur – concert
22.00 uur – einde concert
De garderobe is geopend en in de pauze van dit concert staat er een gratis pauzedrankje voor je klaar in de foyer.
Eerder programmaboekje teruglezen? Blader door ons archief. Klik hier!
Francis Poulenc (1899-1963)
Trio voor hobo, fagot en piano (1924-1926)
Presto
Andante
Rondo
Maurice Ravel (1875-1937)
Ma Mère l’Oye (1908; arrangement J. Linckelmann)
Pavane de la Belle au bois dormant
Petit Poucet
Laideronette, Impératrice des Pagodes
Les entretiens de la Belle et de la BêteLe jardin feérique
Jean Francaix (1912-1997)
L’heure du Berger (1947)
Les Vieux Beaux
Pin-up Girls
Les petits nerveux
Pauze
Camille Saint-Saëns (1835-1921)
Sonate voor hobo en piano, op. 166 (1921)
Andantino
Allegretto
Molto allegro
Henri Dutilleux (1916-2013)
Sarabande et Cortège (1942)
Leoš Janáček (1854-1928)
Mládi (‘Jeugd’) (1924)
Andante
Andante sostenuto
Vivace
Allegro animato
Einde concert circa 22.00 uur
Van Poulenc tot Janáček
In de lichtvoetige muziekwereld van Frankrijk stapte rond het midden van de negentiende eeuw een Duitse componist binnen met een stevige tred. Een paar jaar woonde hij in Parijs en maakte daar furore met zijn vroege opera’s. Zijn postuur was niet groot maar reusachtig was zijn ambitie: Richard Wagner.
Toen hij later zijn ideeën had uitgewerkt in meeslepende opera’s, werkte hij op het Franse publiek als een soort splijtzwam: óf je was vóór hem óf je was tegen. Zo was de beroemde dichter Baudelaire bijvoorbeeld idolaat van Wagner en hij schreef een lyrisch essay over hem. Sommige Franse componisten reisden in vriendenclubjes naar Bayreuth om Tristan, Parsifal of de hele Ring mee te maken. Er ontstond een ware Wagnergekte die lang aanhield en veel teweegbracht. Maar bij anderen stuitte Wagner op een enorme afkeer.
Een van hen was Francis Poulenc, geboren ná de dood van Wagner en in alles diens tegenpool. Hij had een afkeer van Wagners gezwollen taal en zijn lange spanningsbogen. Zijn eigen muziek was aanvankelijk lichtvoetig, speels en ondeugend, en hij schreef aansprekende melodieën die leken te ontstaan uit de Franse taal zelf. Luister bijvoorbeeld naar zijn beweeglijke Trio waarin hobo, fagot en piano achter elkaar aanrennen, over elkaar heen buitelen en tikkertje spelen. In het zangerige middendeel lijk je de ontbrekende woorden bijna te verstaan. Het zal niemand verbazen dat Poulenc inderdaad een grote hoeveelheid liederen schreef, vooral voor de zanger Pierre Bernac met wie hij als pianist vele jaren een liedduo vormde. Bernac karakteriseerde zijn muzikale partner als volgt: ‘Poulenc was graag het middelpunt van de conversatie, maar hij deed dat met zoveel eenvoud dat niemand zich eraan ergerde. En met zijn humor maakte hij de meest droge zaken aantrekkelijk.’ Kortom: een verrukkelijk mens en een heerlijke componist van muziek waarbij je je geen moment verveelt.
Als beginnend componist was Poulenc een amateur, en toen hij op zoek ging naar een compositieleraar, werd hem Maurice Ravel aanbevolen. Ravel was gecharmeerd van de muziek van Poulenc, maar tot diens verbijstering raadde de toen al beroemde componist hem aan om eens goed naar Saint-Saëns te luisteren. Poulenc was verbijsterd en dacht: ‘Die oude zak? Leeft die dan nog?’ Waarschijnlijk miste Ravel technische kunde en verfijning bij de jonge Poulenc. Van zijn kant was Poulenc niet zonder meer enthousiast over Ravels muziek. Kan het zijn dat Poulenc bij Ravel nu juist botste op een teveel aan kunde en verfijning? In ieder geval is Ravels Ma Mère L’Oye een voorbeeld van opperste verfijning en beheersing. Geen noot in deze partituur is teveel, en Ravels muzikale verbeeldingskracht verplaatst de luisteraar onmiddellijk in de sprookjeswereld van Moeder de Gans.
Om Ravels mening werd ook gevraagd door de ouders van Jean Françaix, een piano-wonderkind dat al vanaf zijn zesde jaar componeerde en daarmee nooit meer ophield. Zijn bezeten ijver resulteerde in meer dan tweehonderd werken van hoog niveau en hoog vermakelijkheidsgehalte. Zoals L’heure du Berger (wellicht een toespeling op Debussy’s beroemde Prélude à l’après-midi d’un faune?) Dit werk werd niet gecomponeerd voor de concertzaal maar voor een brasserie als entourage. Dat het stuk toch terechtkwam in de concertzaal is de ironie ten top, en het vereist van de spelers zowel virtuositeit als humor en luchthartigheid.
Speelsheid is niet aanwezig in de hobosonate van Saint-Saëns, geschreven in het laatste jaar van zijn leven. Het is een evenwichtig en elegant werk, geschreven in neoklassieke taal die doet denken aan de neoklassieke werken van zijn tijdgenoot Picasso. Toen hij jong was had Saint-Saëns bijgedragen aan de bekendheid van Liszt en Wagner in Frankrijk, maar zijn belangstelling voor de late romantiek maakte uiteindelijk plaats voor een concentratie op grote voorbeelden uit de barok en de klassieke periode. zoals onder meer blijkt uit deze hobosonate.
In het ongeveer gelijktijdig geschreven blaassextet Mládí (‘Jeugd’) van de zeventigjarige Janáček wordt inspiratie geput uit een geheel andere bron. Het idee om een werk te componeren voor blazers kreeg Janácek waarschijnlijk in 1923 bij het horen van een divertimento van de Franse componist Roussel. Maar dat idee was dan ook het enige Franse aan deze partituur. Bij Janácek geen kunstig evenwicht of elegantie, maar springerigheid en fantasie, en korte muzikale frases die vaak gebaseerd zijn op zinnen uit de Tsjechische taal. Mládi is Janáceks enige kamermuziekwerk voor blaasensemble, maar de partituur van zijn kort daarvóór geschreven opera ‘Het sluwe vosje’ zit vol met passages voor blazers. De blaasinstrumenten figureren daar als de personen uit de opera, en die personen zijn de dieren uit het bos waar het speelse en enerverende leven zich afspeelt. De korte frases die steeds worden herhaald, de snelle wisseling van ritme en maatsoort, dit alles doet denken aan het beweeglijke vosje uit de opera. Dit blaaskwintet kan het beste worden beluisterd met een gefantaseerd bos vol met dieren in het hoofd van de luisteraar.
Voor Mládí klinkt nog een werk van de in 2013 overleden Franse componist Henri Dutilleux, die aan de ene kant in de traditie stond van Debussy en Ravel maar toch een eigen, kenmerkende stijl wist te creëren. Zijn Sarabande et Cortège voor fagot en piano, met enkele lyrische melodieën en furieuze passages, was het eerste van vier eindexamenstukken voor het Conservatorium van Parijs (1942-1950).
Katja Reichenfeld