Programmaboekje
Vrijheid
Woensdag 9 november - 20.15 uur
Eline van Esch fluit
Justyna Briefjes viool
Sergiy Starzhynskiy viool
Hannah Strijbos altviool
Timur Yakubov altviool
Sven Weyens cello
Mathilde Wauters harp
Mariken Zandvliet piano
Maria Warenberg mezzosopraan
Dineke Mulock Houwer verteller
Leo Smit (1900-1943)
Kwintet voor fluit, strijktrio en harp (1928)
Allegro
Lento
Allegro vivace
Henriette Bosmans (1895-1952)
Arietta (1917)
Jan van Gilse (1881-1944)
Strijkkwartet (1922, onvoltooid)
Adagio molto
Molto vivace
Pauze
Marius Flothuis (1914-2001)
Pour le tombeau d’Orphee: dans élégiaque pour harpe seule, op. 37 (1950)
Marius Flothuis
Sonata da camera (1943)
Cadenza
Sonatina
Lamento
Rondo alla francese
Martin Spanjaard (1892-1942)
Drei Lieder (1916)
In stiller Nacht
Aus grünen Fluten
Das scheidende Schiff
Henriette Bosmans
Strijkkwartet (1927)
Allegro molto moderato
Lento
Allegro molto
Einde concert circa 22.00 uur
Van Bosmans tot Spanjaard
Eigenlijk stond er twee jaar geleden al een Vrijheidsconcert gepland in het kader van 75 jaar Bevrijding in Nederland. Maar door de lockdown moest dat worden afgelast. Fluitiste Eline van Esch luisterde in 2020 naar de podcastserie Muziek tot Leven - Verhalen van musici in de oorlog, die Margriet Vroomans in samenwerking met de Leo Smit Stichting maakte en die vanaf 24 december 2019 in 23 delen op NPO Radio 4 werd uitgezonden. Aan bod kwamen o.a. Leo Smit, Henriette Bosmans, Géza Frid, Jan van Gilse en Marius Flothuis. Van Esch raakte er diep van onder de indruk en besloot iets te doen aan het trieste feit dat de muziek van deze componisten, die in de oorlog in kampen werden opgesloten of vermoord werden door de nazi’s omdat ze joods waren of in het verzet zaten, vrijwel nooit meer wordt uitgevoerd. Ze besloot een aantal van hen weer een stem te geven.
In samenwerking met de Leo Smit Stichting stelde ze het bijzondere programma samen voor VRIJHEID, het concert dat vanavond wordt uitgevoerd in de Nieuwe Kerk in Den Haag met Dineke Mulock Houwer, dochter van een verzetsstrijder die de oorlog niet zou overleven, als verteller. Vanaf 2009 zette Mulock Houwer zich in voor de oprichting van het Nationaal Monument Oranje in de Scheveningse gevangenis, die door de nazi’s spottend het ‘Oranjehotel’ werd genoemd. Tijdens de oorlog zaten er ruim 25.000 mensen opgesloten voor verhoor en berechting, waaronder joden, verzetsmensen, Jehova’s getuigen, communisten en zwarthandelaren, die doorgaans op transport werden gezet naar de concentratiekampen. 250 van hen werden gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte, waar jaarlijks een herdenking plaatsvindt. Het Oranje museum laat zien hoe kwetsbaar onze vrijheid is en welke keuzes mensen maken op het moment dat rechteloosheid, onderdrukking en vervolging de samenleving in zijn greep houden. Ook nu is deze problematiek uiterst actueel, maar er is - getuige de vaak in extreem moeilijke situaties geschreven muziek op dit concert - ook altijd hoop, solidariteit en de roep om vrijheid. Eline van Esch: ‘De vraag wat vrijheid is lijkt me duidelijk gezien door de ogen van deze componisten en alle mensen die hebben geleden in deze vreselijke onmenselijke oorlog. Vrij zijn om je mening te uiten, vrijheid van godsdienst, nooit afgerekend worden op je afkomst. Respect voor de medemens en voor waar deze voor staat. Veilig mogen zijn in de gemeenschap waarin je woont… De drang om muziek te maken kun je niet het zwijgen opleggen. Zelfs in bittere tijden kwamen sommige Nederlandse componisten in verzet. De bijzondere componisten op het programma van vanavond vochten voor de vrijheid en verdienen het om met regelmaat gehoord te worden. Hun muziek was tijdens de Tweede Wereldoorlog, en vaak ook daarna, verboden. Zij moeten hun stem weer terugkrijgen!’
Leo Smit
(1900, Amsterdam – 1943, Sobibor)
Na zijn cum laude afgesloten opleiding aan het Amsterdamse conservatorium, waar hij piano en compositie studeerde, vertrok Leo Smit in 1927 naar Parijs om zich te laten inspireren door Franse componisten, waaronder Ravel, voor wie hij veel bewondering had. Tien jaar later keerde hij terug naar Amsterdam, waar hij heel productief was totdat zijn werken door de nazi’s verboden werden. Op 24 mei 1940 klonk voor het laatste een compositie van Smit in het Concertgebouw: het Concert voor altviool en strijkkwartet. Daarna volgde op 24 november 1941 in de Joodse Schouwburg nog een uitvoering van zijn Concertino voor cello en orkest. Daarna werd het stil. Smit dook onder en overleefde met kleine huiskamer- concertjes, totdat hij bij een razzia werd opgepakt en via Westerbork in Sobibor terecht kwam, waar hij werd vermoord. Smit liet een rijk en gevarieerd oeuvre na in een Frans georiënteerde stijl, waaronder zijn Harpkwintet, dat hij in 1928 had gecomponeerd voor zijn zusje Noa die harp speelde.
Henriette Bosmans
(1895, Amsterdam – 1952, Amsterdam)
Henriette Bosmans groeide op in een muzikaal gezin: haar vader was solocellist bij het Concertgebouworkest (maar overleed toen zij 1 jaar was), haar moeder was pianodocente. De getalenteerde Bosmans werd een veelgevraagd pianiste en sloeg ook al snel aan het componeren. In 1935 voerde Willem Mengelberg haar Concertstuk voor viool en cello voor het eerst uit met het Concertgebouworkest. Maar vanaf 1942 mocht de joodse Bosmans niet meer optreden en in 1944 werd haar moeder bij een razzia opgepakt en naar Westerbork gestuurd. Bosmans had een lesbische relatie gehad met de celliste en dirigente Frieda Bellinfante, die betrokken was bij de aanslag op het Gemeentearchief in Amsterdam, waarbij de celliste als enige wist te ontsnappen aan de nazi’s. Alleen al daarom moet de zelf ook joodse Bosmans tijdens de oorlog doodsangsten hebben uitgestaan. Ze raakte lichamelijk verzwakt en werd ziek. Tot 1951 gaf ze desondanks weer concerten, maar in 1952 overleed ze aan maagkanker. Arietta is een stuk voor (alt)viool en piano uit 1917, waarin invloeden van Willem Pijper en de Franse componisten - en dan met name Debussy! - te horen zijn. Dat geldt ook voor haar Strijkkwartet uit 1927, dat op 28 januari door het Amsterdamsch Strijkkwartet in de Kleine Zaal van het Concertgebouw in première werd gebracht en dat vandaag als laatste klinkt.
Jan van Gilse
(1881, Rotterdam – 1944, Oegstgeest)
Vanaf 1897 studeerde Jan van Gilse, die al heel jong wist dat hij musicus wilde worden, orkestdirectie, compositie en piano aan het Conservatorium van Keulen. In 1905 werd hij repetitor in het Stadttheater in Bremen, waar hij zijn Derde symfonie componeerde die hem een belangrijke Duitse prijs opleverde. Vervolgens werkte hij in München, tot hij aan het einde van de Eerste Wereldoorlog terugkeerde naar Nederland. Daar werd hij directeur van het Utrechts Conservatorium, waar Willem Pijper tot zijn leerlingen behoorde, en het Utrechts Stedelijk Orkest. Hij componeerde veel en zette zich actief in voor componisten, totdat hij na de bombardementen op Rotterdam zeer anti-Duits werd en zich openlijk tegen de nazi’s keerde. Toen er in 1941 geen joden meer in de concertzalen werden toegelaten en musici zich moesten aanmelden bij de Kultuurkamer, stopte Van Gilse uit protest met dirigeren. Samen met andere principiële musici schreef hij zelfs een protestbrief aan Seyss-Inquart, wat als hoogverraad werd gezien zodat hij moest onderduiken. Toen hij in 1944 het bericht kreeg dat zijn beide zonen, die in het verzet zaten, geëxecuteerd waren, stortte Van Gilse in. Hij stierf op 8 september 1944 van verdriet op zijn onderduikadres in Oegstgeest. Hoewel Van Gilse in Duitsland was opgeleid, ging ook zijn voorkeur uit naar de Franse muziek van de eerste helft van de twintigste eeuw, die sporen naliet in zijn eigen werken, waarin hij een soort synthese probeerde te bewerkstelligen tussen Frans impressionisme en Duitse romantiek. Zijn Strijkkwartet uit 1922 bleef onvoltooid, maar getuigt wel van Van Gilse’s bijzondere talenten. Het is sfeervolle muziek waarin met raffinement contrapuntische elementen zijn vervlochten.
Marius Flothuis
(1914, Amsterdam – 2001, Amsterdam)
Tot kort voor zijn dood was Marius Flothuis met regelmaat te vinden in het Concertgebouw in Amsterdam, waar hij tot de oorlog een baantje had. Zijn compositie Vier liederen voor sopraan en orkest uit 1939 werd datzelfde jaar uitgevoerd door het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum. De uitstraling van deze indrukwekkende en integere figuur met zijn strenge uiterlijk, was dat muziek zijn leven was. Tijdens de oorlog raakte Flothuis betrokken bij het verzet. Hij weigerde voor de Kultuurkamer te tekenen en liet ook joden onderduiken in zijn huis, maar hij werd op 18 september 1943 verraden, opgepakt en door de nazi’s naar kamp Vught gestuurd. De gruwelijke omstandigheden ten spijt, slaagde Flothuis erin te blijven componeren om voor zichzelf en zijn medegevangenen het moreel hoog te houden. In 1944 werd hij naar Sachsenhausen getransporteerd en van 21 april tot 4 mei werd Flothuis gedwongen mee te lopen in de zogenaamde ‘dodenmars’ vanuit Sachsenhausen naar Berlijn en Schwerein, waarbij vele gevangen stierven. Maar Flothuis overleefde de ontberingen en werd na de oorlog, in 1953, assistent artistiek directeur van het Concertgebouw, een post die hij tot 1974 zou behouden. In de jaren daarna werd hij musicologie professor aan de Universiteit van Utrecht, waar hij tot 1982 bleef doceren. ‘Flot’, zoals hij door collega’s werd genoemd bleef onder alle omstandigheden componeren en publiceren tot aan zijn dood. Zijn Pour le tombe d‘Orphee uit 1950 is een weemoedige dans gecomponeerd voor de bekende harpiste Phia Berghout, die in de oorlog haar harp kwijtraakte maar hem later weer terugvond. De Sonata da Camera voor fluit en piano ontstond in 1943. Zelf zei Flothuis over dit werk: ‘Toen ik opgepakt werd in september 1943 stonden er slechts twee maten op papier, in de volgende twee maanden in de gevangenis in Amsterdam componeerde ik de rest, niet op papier maar in mijn hoofd en toen ik naar Vught was gebracht op 26 november 1943 trof ik daar muziekpapier aan uit de tijd dat er nog een kapel was en ben ik razendsnel alles wat in mijn hoofd zat gaan opschrijven. En ik heb deze compositie zelfs nog in Vught kunnen uitvoeren samen met Everard van Royen.’
Martin Spanjaard
(1892, Borne -1942, Auschwitz)
Martin Spanjaard werd geboren op 30 juli 1892 als zoon van een rijke textielfabrikant. Toen Martin zeven jaar oud was, verhuisde het gezin naar Den Haag en vanaf die tijd zat de jongeling altijd op de eerste rij bij de concerten van het Kurhaus Hotel in Scheveningen. Hij studeerde viool in Den Haag bij Joseph Salmon en AndréSpoor (concertmeester van het Concertgebouworkest en het Residentie Orkest), en piano en compositie bij Frits Koeberg. Hij verklaarde dat op zijn zeventiende ‘de beslissende dag was aangebroken om beroepsmusicus te worden’. Diezelfde dag dirigeerde hij zijn eigen Serenade voor orkest in de Franse Opera in Den Haag. Zijn muzikale carrière als dirigent en componist nam een hoge vlucht in binnen- en buitenland. Willem Pijper voorzag in 1921 in een recensie in het Utrechts Dagblad een grote toekomst als dirigent voor de begaafde Spanjaard, die kort daarop het Concertgebouworkest in Amsterdam mocht dirigeren en vanwege zijn sprankelende persoonlijkheid steeds geliefder werd bij het publiek. Met enige regelmaat dirigeerde hij ook het Residentie Orkest. Ook in het buitenland oogstte Spanjaard successen, zodat hij een veelgevraagd gastdirigent werd in o.a. Parijs, Berlijn en Wenen. Maar toen kwam de oorlog en dreven de nazi’s Spanjaard in het nauw. Op 1942 werd hij samen met zijn vrouw opgepakt in Den Haag en naar Auschwitz getransporteerd., waar ze op 30 september werden vermoord. Als componist was Spanjaard een idealist die vanaf zijn kindertijd bleef componeren, als hij daar tenminste tijd voor had. Zelf zei hij daarover: ‘Ik schrijf wat ik voel, ik heb zoveel muziek in me…’ Ook in zijn sensitieve werken, waarvan er weinig bewaard bleven, zijn zowel Franse als Duitse invloeden te vinden, maar bovenal had Spanjaard net als alle andere componisten op dit Vrijheidsconcert een eigen stem. Zijn liedcyclus Drie Lieder für eine Singstimme mit Klavierbegleitung, nach Gedichten von Li-Tai Po stamt uit 1916.
Wenneke Savenije
1. In stiller Nacht
Vor meinem Bette heller Mondenglanz,
als überdeckte Reif den Boden ganz.
Das Haupt erheb' ich, seh' zum hellen Mond,
senk' es und denke meines Heimatslands.
2. Aus grünen Fluten
Aus grünen Fluten im Herbstsonnengold
pflück' ich im Südteich weisses Wasserhold.
Die Lotosblumen flüstern, die mich sahn:
'Zum sterben traurig ist der Mann im Kahn.’
3. Das scheidende Schiff
Übers Meer vom Himmelswind umweht
zieht dein Schiff, wohin die Reise geht.
Wie ein Vogel, der in Wolken treibt,
einsam, eisam fliegt er, keine Spur verbleibt.