Een leven in muziek
Negentigjarige oud-altviolist Ernst Wauer over zijn dertig jaar bij het Residentie Orkest
Het Residentie Orkest bestaat 120 jaar. De van oorsprong Duitse Ernst Wauer maakte er ruim dertig jaar van mee. Daags voor zijn negentigjarige verjaardag blikt Wauer terug op het ‘oude Residentie Orkest’. “We mochten eigenlijk niet ‘zo’n gezellig orkest’ worden, maar waren het wel.”
‘Een oceaan van geluid’, zo noemt Ernst Wauer de altviool, het instrument waar hij meer dan zestig jaar mee vergroeid is geweest. In zijn benedenwoning in Den Haag beginnen zijn ogen op slag te glimmen en trekt hij melodieuze lijnen in de lucht met zijn handen. Deze liefde voor de altviool leidde hem tot een decennialange carrière als beroepsmusicus bij het Residentie Orkest, maar ontstond aan de eettafel in Oost-Duitsland, in een dorp nabij Dresden. Altijd als hij met zijn ouders en zussen ’s avonds zwijgend at, luisterden ze naar klassieke muziek, vertelt Wauer. “Beethoven, Schuman, Brahms, Bach: in ons huis waren ze blijvende gasten. Als vierjarig kind leerde ik dat al deze componisten een wereld op zichzelf waren. We praatten er thuis niet veel over, de muziek was er als een vanzelfsprekende aanwezigheid. Het werd de voeding van mijn leven.” Dat Wauer uiteindelijk door de altviool getrokken werd, was ook geen toeval. “Mijn vader had een dure viool geërfd van mijn grootvader, daar speelde hij weleens op. Hij is nooit beroepsmuzikant geweest, maar hij kon het wel aardig.” Toch koos Wauer voor de altviool: “omdat die minder noten heeft dan de viool”, zegt hij met een guitige blik. De wens om dat ‘oceaan van geluid’ dat er uit een altviool vloeit te ontdekken, leidde Wauer naar de conservatoria van Dresden en Hannover.
"We praatten er thuis niet veel over, de muziek was er als een vanzelfsprekende aanwezigheid. Het werd de voeding van mijn leven"
- Ernst Wauer
‘Van Otterloos orkest’
In Hannover, waar hij werkte bij het orkest, bladerde hij op een dag door een blaadje. Achterin stonden er pagina’s met vacatures: bij het orkest in Den Haag zochten ze eind jaren zestig een altviolist. “Het Re-si-den-tie Orkest’: ik kon het eerst helemaal niet uitspreken”, zegt Wauer in perfect Nederlands, waar af en toe nog een Germanisme of een verre echo van een Duitse tongval doorheen sluimert. Van ‘Het Residentie Orkest’ had hij nog nooit gehoord, maar de naam van de chef-dirigent die erbij stond deed wél een hoop belletjes rinkelen: Willem van Otterloo. “Hem kenden we natuurlijk, hij was een internationale ster en had al veel platen uitgebracht. Ik was toen 34, dat was wel de tijd dat je als beroepsmusicus op de plek van je leven terecht moest komen. Anders was je toch een beetje een loser. Als je voor ‘Van Otterloos orkest’ kon werken, zo spraken we er toen over in Hannover, dan moest je ervoor gaan.” In ‘Holland’ was Wauer toen nog nooit geweest, maar hij besloot het avontuur aan te gaan. Samen met zijn vrouw, die zangeres was, vertrok hij in 1968 naar het onbekende Nederland.
Geen ellebogenwerk
Dat hij er de rest van zijn leven zou blijven, was wel zijn plan, maar kon Wauer tegelijkertijd op dat moment nog niet écht bevroeden. Zeker niet toen hij voor het eerst geconfronteerd werd met de taal: zijn ‘eerste schrik’. “Met de trein reisde ik richting Oldenzaal, waar ik op het station in een wachtruimte wachtte op de volgende trein. Tegenover mij zat een man die een zeer grote krant las, De Telegraaf. Ik probeerde de woorden mee te lezen op de achterkant, maar het was onleesbaar. Voor mij was het net Chinees! Ik dacht: als het bij het Residentie Orkest gunstig uitvalt voor mij, moet ik dát straks gaan leren…” Uiteindelijk ‘viel het gunstig’ en is Wauer in rap tempo ‘verhollandst’, niet in de laatste plaats dankzij de fijne sfeer die er bij het Residentie Orkest heerste. “Ik was de eerste Duitser in het orkest. De oorlog had toen nog maar kort geleden plaatsgevonden, dus ik was me erg bewust van mijn afkomst en probeerde me daarom aan te passen. Maar de andere orkestleden hebben me als een gewone sterveling behandeld en nooit onderscheid gemaakt.” Ook van concurrentiedrang was weinig sprake bij het Residentie Orkest. “In de meeste soortgelijke orkesten heerste er groepsvorming, kliekjes, mensen die met ellebogenwerk carrière wilden maken. Maar daar was niets van te merken bij het Residentie Orkest. Iemand merkte eens op: we moéten eigenlijk niet zo’n gezellig orkest zijn. Maar we waren het dus wel. Er was liefde, verstand en empathie.” En dat bleef het, volgens Wauer, gedurende zijn gehele carrière.
Liebenswürdige Van Otterloo
Als hij op zijn ruim dertigjarige loopbaan – Wauer vertrok bij het orkest in 1999 – terugkijkt, doet hij dat langs de lijnen van de chef-dirigenten waaronder hij musiceerde. Willem van Otterloo, de dirigent waarvoor Wauer feitelijk Duitsland verliet, maakte grote indruk. “De vrouwen lagen aan zijn voeten en zelfs als man moet ik zeggen dat ik dat goed begreep: Van Otterloo was een ster. Hij was een zeer aantrekkelijke man en, zoals we in Duitsland zeggen, zeer liebenswürdig: beminnelijk.” Onder leiding van deze beminnelijke Nederlander, heerste er volgens Wauer een ongelooflijke harmonie binnen het Residentie Orkest. “Van Otterloo was als dirigent erg overtuigend. Zonder partituur kwam hij op en dan was het van: tadaiedadajooo, tatataaaaa… Hij hoefde niets te zeggen, zijn lichaamstaal zei genoeg. Het was duidelijk dat hij bezeten was door de muziek. En dat sleepte ons, de musici, mee. Zelfs op een dag als het koud is, het buiten regent, je kat weggelopen is, of je je ziek voelt, moest je spelen en goed ook – en onder Van Otterloo lukte dat.”
"Hans Vonk wist je zó te betoveren dat het leek of de lucht stil ging staan; van het stuk van Bruckner maakte hij echt een monument"
- Ernst Wauer
Pientere Fransman
Na Van Otterloo trad de Franse dirigent Jean Martinon in 1974 aan bij het Residentie Orkest. “Dat was niet zomaar een mannetje van niks, maar een zeer pientere Fransman! Als hij sliep, zag hij toch alles. Net een uil. Als ik aan hem denk, hoor ik hem nu nog roepen: Nuance! Nuance!” Met Martinon reisde het Residentie Orkest af naar Chicago: voor Wauer een van de hoogtepunten uit zijn leven. “Daar kwam je niet zomaar als gewone sterveling. Er gingen wel geruchten dat Martinon een affaire had met de baas van het Chicago Symphony Orchestra, want anders was de kans vrij klein om uitgenodigd te worden. Maar wat de reden ook was: het was geweldig. We speelden onder Martinon emmers vol Franse muziek en zijn lichaamstaal was zó overtuigend, daar werd je van doordrongen…” Ook aan de opeenvolgende dirigenten Ferdinand Leitner en Hans Vonk heeft Wauer goede herinneringen.
Mozart in Athene
Toen Vonk in 1980 ging werken voor het Residentie Orkest, was hij een ‘typische Nederlander’, aldus een knipogende Wauer. “Je moet spelen wat er staat, dat idee. Enkel Nederlanders als Rembrandt en Hals en Vermeer zijn afgeweken van die houding.” Toch kon hij wel degelijk inspirerend dirigeren als het stukken van zijn favoriete componisten Bruckner, Stravinsky of César Franck – een liefde voor deze laatste deelde hij ook met Van Otterloo – betrof. “Zes weken erna proefde je de smaak van Bruckner nog op je tong!” zegt Wauer. Naarmate hij langer met de Haagse musici samenwerkte, werd Vonk rijper. “Als je jarenlang een toporkest dirigeert, trekt dat je ook als dirigent naar een hoger niveau.” Tegen het einde van zijn tijd bij het Residentie Orkest, beleefde Vonk – en Wauer met hem mee – een absoluut hoogtepunt bij een concert in Athene. “We speelden in het amfitheater van de Acropolis. Vonk dirigeerde een pianoconcert van Mozart en de Zesde symfonie van Bruckner, een van de minder gespeelde stukken. Maar hij wist je zó te betoveren, dat het leek of de lucht stil ging staan. Van het stuk van Bruckner maakte hij echt een monument; was geen uitvoering, maar een vertólking! Hoe hij dát deed, ik was echt versteld.”
Fascinerend dirigent
Als laatste dirigent maakte Wauer de Rus Jevgeni Svetlanov mee, die het orkest leidde tussen 1992 en 1999. Zijn werk in Rusland combineerde hij met lucratieve buitenlandse contracten – zo ook in Den Haag én met groot succes. Velen zullen zich de diverse Mahlers, een gedenkwaardige Alpensinfonie van Richard Strauss en een heel mooie Psyché van César Franck herinneren. “Zoals hij de Vijfde van Tsjaikovski dirigeerde, dat was welhaast een dictatuur!”, roept Wauer. Ondanks dat Svetlanov dus voor vele Hagenaren de deuren opende naar onbekende Russische muziek, was het volgens Wauer niet de meest benaderbare dirigent. “Zijn Stalinistische opvoeding kwam duidelijk tot uiting in zijn manier van dirigeren. Hij straalde een soort innerlijke dwang uit, een zeer fascinerend persoon. Als musicus werd je door die fascinatie meegesleurd. Je deed echt je best. Je kon niet anders. Maar sociaal soepel, nee, dat was hij niet, alleen al doordat hij de talen niet sprak die wij spraken. Maar misschien hoeft dat ook niet. In de tijd van Svetlanov was er sprake van dat het Residentie Orkest zou moeten fuseren, in die tijd gebeurde dat wel met meerdere orkesten. Er werd flink bezuinigd. Maar Svetlanov heeft dat kunnen voorkomen en het orkest gered, zo voelde iedereen dat.”
Noodlot
Van al deze dirigenten gezamenlijk heeft Wauer, naar eigen zeggen, ontzettend veel geleerd. Hij vergelijkt een goede dirigent met een stofzuiger. “Je moet 120 verschillende mensen, die allemaal hun eigen gedachten en gevoelens hebben, op één lijn weten te krijgen. Een goede dirigent heeft een zuigende beweging, hij trekt al die musici naar zich toe.” Hij heeft het voorrecht gehad dat vele dirigenten die het Residentie Orkest leidden, die ‘zuigkracht’ beheersten. Het was een van de redenen dat hij tot zijn pensioen bij het Haagse Orkest bleef. Er was nooit een haar op zijn hoofd die overwoog het elders te zoeken, ook niet in steden als Rotterdam of Amsterdam, waar Wauer meermaals in het ‘magische Concertgebouw’ orkestreerde. “Het Haags orkest is één van de top vier orkesten van Nederland. Als je daar terecht komt, is dat een noodlot, wat je hele leven bepaalt. Zo voelde dat zelfs al in Hannover, toen ik die advertentie zag. Ik wist: dit is het noodlot dat mij roept.” Nooit heeft hij dan ook het gevoel gehad dat hij offers moest brengen voor zijn werk. “Ik was een maniak, maar dat moet je zijn als beroepsmusicus. Een altviool verlangt een enorme sensitiviteit, in je vingers en in je hart. Je moet een sensibel-lijer zijn. Maar dat was ik en dat zal ik ook blijven, ook al heb ik mijn altviool inmiddels verkocht. Het zit nog steeds in mijn hart en in mijn vingers.”
Grete Simkuté