Štefica Žužek & Mathilde Wauters
In gesprek met twee generaties harpistes van het Residentie Orkest
Harp spelen in een orkest: een veelzijdige maar ook veeleisende taak. Mathilde Wauters en Štefica Žužek weten er alles van. Waar Wauters sinds 2022 de huidige harpiste van het Residentie Orkest is, ging oud-harpiste Žužek in 2000 na 34 jaar met vervroegd pensioen. In een dubbelgesprek reflecteren ze op hun liefde voor de harp én het orkest.
“Harp spelen in een orkest is een hele kunst”, legt oud-harpiste Štefica Žužek (85) uit. Mathilde Wauters (29) knikt: “Je bent als harp alleen, sommige stukken speel je niet en je hebt vooral een heel wisselende functie. Je kunt ritmisch zijn, mee de kleur bepalen, begeleidend en af en toe heb je een solo. Je hebt geen vaste rol, soms hoor je bij dáárbij en soms weer dáárbij…” Žužek stemt knikkend toe. Er zit meer dan een halve eeuw in leeftijd tussen de twee vrouwen, maar daar is tijdens het gesprek niets van te merken: hun passie voor de harp én de (ex) rol als harpiste bij het Residentie Orkest die ze delen, verbindt meteen. Ze weten als geen ander wat de ander meemaakt als harpist, een positie die, zeggen ze beiden, toch best uniek is bij het orkest.
"Ik zat op de schoot van mijn zus toen ik voor het eerst harp speelde en voelde meteen: dit is voor mij"
- Mathilde Wauters
Liefde voor de harp
“Vanaf mijn zevende speelde ik piano”, vertelt Žužek, gevraagd naar de oorsprong van haar liefde voor de harp. “Maar mijn handen groeiden niet goed genoeg voor het niveau van de piano. In Ljubljana, Slovenië, waar ik vandaan kom, was er net iemand begonnen met het geven van harples. Mijn pianolerares vroeg: is dat niks voor jou? Daar heb je geen grote handen voor nodig. Tijdens de eerste les kocht de leraar me om met chocolaatjes. Maar dat was niet nodig: door mijn ervaring met piano, leerde ik het heel snel en was ik verliefd. Een moeilijke liefde, noem ik het altijd maar.” Ze zegt het met een glimlach. In die tijd bestonden kleine harpen niet, dus Žužek begon als elfjarige meteen op een concertharp.
Wauters begon iets eerder met de harp, op haar vijfde. Hierbij werd ze geïnspireerd door een van haar zussen. “Ik heb vier oudere zussen die allemaal een instrument bespelen. Ook mijn ouders zijn beroepsmusicus. Een van mijn zussen speelde harp: ze had zo’n kinderharpje, een Keltisch model. Ik zat op haar schoot toen ik voor het eerst harp speelde en voelde meteen: dit is voor mij. Aanvankelijk zeiden mijn zussen: we moeten allemaal een ander instrument doen, misschien is gitaar iets voor jou? Maar tegen dan had mijn zusje me al een beetje leren spelen en was ik verkocht. Uiteindelijk vonden ze het goed dat ik ook de harp ging spelen”, zegt ze lachend. “Samen met mijn zus spelen we nu weleens concerten.”
Vormende invloeden
In hun ontwikkeling als harpiste zijn Žužek als Wauters beïnvloed door een rijke verzameling aan mentoren, muzikale stukken, componisten, dirigenten… Ook de sfeer die je kunt scheppen met een harp, was zelf een van de grootste inspiraties voor Žužek. Daarnaast is haar vroegere Sloveense lerares erg vormend geweest. “Zij studeerde zelf bij de beroemde Italiaanse harpiste van de vorige eeuw, Clelia Gatti Aldrovandi. Wij hadden het meer over de inhoud en de klank van de muziek dan de techniek. Dat trok me enorm aan. Ik heb mezelf altijd als een musicus gezien en pas op de tweede plaats harpist: ik maak muziek, toevallig op de harp. Later heb ik enorm veel geleerd van Phia Berghout. Zij bracht tijdens bijeenkomsten verschillende internationale harpisten samen zodat we van elkaar konden leren. Heel stimulerend.” Wauters kan erover mee praten. “Alle mensen van wie ik ooit les heb gehad, waren op dat moment heel belangrijk”, zegt ze. “Van de een leerde ik de basis, van de ander de energie, een andere docent was dan weer inhoudelijk fantastisch. Ook studeerde ik een tijdje bij Isabelle Moretti, bij haar staat de techniek altijd ten dienste van de klank. Zij legde altijd heel goed uit wat ze aan het zoeken was. Daar heb ik veel aan gehad. En de orkestacademie was heel vormend voor mij, dat heeft mij richting het orkest geduwd.” In haar tijd bestond dat niet, zegt Žužek; ze heeft het spelen in een orkest met vallen en opstaan moeten leren. “Op het conservatorium is Slovenië hadden we geen orkest. Vanaf de eerste keer dat ik bij het orkest kwam, het Radio Symfonieorkest Ljubljana, heb ik echt moeten leren luisteren: hoe vallen de blazers in? Hoe moet je ademen met de anderen? Als de dirigent dan zei: “Harp, niet goed!” kon ik wel door de grond zakken. Verschrikkelijk vond ik toen die eerste maanden…”
Weg naar het Residentie Orkest
Ondanks dat beiden spelen in een orkest eerst onwennig vonden, zijn ze er tóch bij een terecht gekomen – en wel het Residentie Orkest. Žužeks pad naar het Haagse orkest verliep slingerend. “In Slovenië heb ik begin jaren zestig mijn studie aan het conservatorium afgemaakt. Ik deed nog een soort master, kreeg een ‘postdiploma’ geschreven op een papiertje. Die extra opleiding was toen nog in ontwikkeling. Tijdens de laatste jaren van mijn studie ben ik twee keer naar de Internationale Harpweken van Phia Berghout geweest. Bij het Limburg Symfonieorkest zochten ze in 1964 een harpiste. Toenmalig chef-dirigent André Rieu sr. kende me van de harpweken en ik mocht meteen beginnen. Bijkomend voordeel was dat ik ook kon studeren bij Phia Berghout, toen docent aan het conservatorium van Maastricht. Begin 1966 overleed de toenmalige harpist van het Residentie Orkest en kwam er midden in het seizoen een plek vrij. Phia zei: ‘Je moet zoveel mogelijk ervaring opdoen, ga dus proefspelen!’ Dat deed ik en… ik won. Tegelijk dacht ik eraan om terug te keren naar Slovenië. Ik hield van mijn land, ging alle zomers de bergen in. In het postkantoor belde ik mijn vader. Hij zei: “Niet bang zijn, gewoon doen, er zijn treinen.” Na het proefspel zie Van Otterloo: ‘Je moet minstens vijf jaar blijven en geen vliegangst hebben, we gaan volgend jaar zes weken naar Amerika op tournee.’ Wauw! Toen zei ik meteen ‘ja’, natuurlijk.” Wauters lacht: ze kan zich er wel wat bij voorstellen, dat dat vooruitzicht Žužek over de streep trok. Zelf speelt ze nu drie jaar bij het orkest. “Via een proefspel kwam ik hier terecht”, vertelt ze. “In België heeft het Residentie Orkest een reputatie als een heel goed orkest. Het is minder in het nieuws dan de andere twee grote orkesten, maar er zit heel veel kwaliteit. De oude opnames met onder andere Van Otterloo zijn ook heel bekend.”
"Een concert dat me nog echt bijstaat: met Van Otterloo traden we op in Carnegie Hall, we deden een uitvoering van Ravels Daphnis et Chloé. Ravel en Debussy waren Van Otterloos sterke krachten, dat was geweldig. Ik heb er nog steeds kippenvel van!"
- Štefica Žužek
Bevlogen en aandachtig orkest
Het Residentie Orkest heeft hun harten gewonnen. Ze zijn het er beiden over eens dat de uitmuntende muzikaliteit van het orkest hand-in-hand gaat met een opmerkelijk fijne sfeer onder de musici. Žužek heeft er nog wel een anekdote over: “Een tijdje kon ik het niet zo goed vinden met een collega en het Concertgebouw zocht een tweede harp. Maar iemand zei toen tegen me: moet je niet doen, geen orkest is zo leuk als het Residentie Orkest, je moet maar met die collega leren omgaan. En zo is het: naast gezelligheid hebben ze een soort bevlogenheid als groep.” Mathilde knikt instemmend. “Ja, inderdaad: er is echt zin om samen muziek te maken. Iedereen wil het gewoon heel graag. En de musici zijn heel aandachtig naar elkaar: gaat het wel goed met je? Er is geen ellebogenwerk. Als harp heb je bovendien toch een beetje een aparte positie: je staat alleen en vaak ben je er ook niet bij. Soms moet je in je eentje tegen een groep blazers zeggen: maar mijn partij is ook belangrijk! Maar bij dit orkest hoef ik dat niet te doen.”
En het is ook een activistisch orkest, wil Žužek toevoegen. Ze herinnert zich nog goed hoe de musici zelf hebben ‘meegebouwd’ aan de Dr. Anton Philipszaal, die van 1987 tot 2015 de thuisbasis was van het orkest. “Er was toen weinig budget en we hebben zelf geld bijeen moeten verzamelen. Ik ging mijn wijk af met zelfgebakken taartjes: wil iemand iets bijdragen? Met ook de hulp van een aantal bedrijven, konden we blijven bestaan. Door al die moeite, hielden we echt van die zaal. Maar de moeilijkheden waren toen nog niet afgelopen: in 1998 was er een tijdje sprake van dat we met het Rotterdams Philharmonisch Orkest samen zouden moeten gaan. Toen sloeg het politieke klimaat om: subsidies voor klassieke muziek werden gekort. We hebben toen protestconcerten gegeven, actie gevoerd. Die vechtlust tekent dit orkest echt.”
Op tournee in het Oostblok
Tournees en concerten vormen niet zelden belangrijke hoogtepunten in het leven van een musicus – zo ook in dat van Žužek en Wauters. Toen Žužek nog harpiste was bij het orkest, gingen de musici wel ieder jaar op tournee. Ze roemt het ‘menselijke aspect’ ervan: tournees zijn volgens haar als cement voor een orkest. Enkele staan haar nog springlevend voor de geest. “Ik herinner me een tournee naar Praag, onder leiding van Ferdinand Leitner – in die tijd deden we meerdere tournees door het Oostblok. Omdat we bij de grens heel lang waren tegengehouden, kwamen we te laat aan voor ons concert. Het zou om 20.00 uur moeten beginnen, maar wij waren er pas om 20.30 uur. Het was helemaal uitverkocht. Wat moesten we doen? De directie zei: wij leggen het publiek uit wat er is gebeurd, gaan jullie meteen de zaal op. De instrumenten stonden al klaar. Later verscheen er in de krant: het Residentie Orkest heeft het zo hoog in hun bol, de musici nemen niet eens de moeite om in nette kleding te verschijnen op het podium. Het was een politiek spel, die tegenstelling tussen oost en west werd flink benadrukt. Dat maakte echt indruk op mij. En een concert dat me nog echt bijstaat: met Van Otterloo traden we op in Carnegie Hall, we deden een uitvoering van Ravels Daphnis et Chloé. Ravel en Debussy waren Van Otterloos sterke krachten, dat was geweldig. Ik heb er nog steeds kippenvel van!”
Ook Wauters kan niet wachten om meer tournees mee te maken. Tot nu toe heeft ze er nog maar één meegemaakt, naar Salzburg. “Je gaat inderdaad even op een andere manier om met je collega’s, dat is fijn. En het is interessant om in een andere zaal te spelen: je word gedwongen om aandachtiger naar elkaar te luisteren. Wat betreft concerten die me zijn bijgebleven: in mijn proefjaar heb ik Mahler 9 gespeeld, die symfonie is zo bijzonder.”
Zonder muziek geen leven
Terugkijkend op haar decennialange carrière bij het Residentie Orkest, trekt Žužek de conclusie dat het politieke klimaat ten nadele is veranderd maar de kwaliteit van het orkest er enkel op vooruit is gegaan. “Het niveau is nu technisch veel hoger. Toen ik bij het orkest kwam, waren er enkele superbegaafde musici, maar met een minder ontwikkelde technische basis. Dat lag aan verschillende zaken zoals oorlog of omdat ze het niet konden betalen – de omstandigheden waren destijds anders dan tegenwoordig. Maar nu… iedereen is naast zijn of haar muzikaliteit zo perfect technisch. Het Residentie Orkest is een enorm geïnspireerd en muzikaal orkest.” Wauters knikt; ze is heel blij met hoe het haar vergaat bij het orkest en hoopt dat het zo mag voortduren. Žužek gunt haar nog vele gelukkige jaren bij het orkest, zoals zij zelf ook gehad heeft. “Ik was heel gelukkig hier; terugkijkend kan ik zeggen dat ik echt gezegend was om in zo’n fijne muziekomgeving te leven en zo te genieten.
Na mijn pensioen vond ik het zelfs een tijdje heel moeilijk om concerten te bezoeken, ik miste het spelen te erg. Het voelde: ik hoor ook dáár te zitten, op het podium! Maar gelukkig kon ik dat jaar snel overwinnen. Ik voel me nog steeds erg verbonden met ‘mijn’ orkest. Zonder muziek geen leven.”
Grete Simkuté